Hoe goed ken je het talenprofiel van je leerlingen?

Nederlands is de onderwijstaal van de leerlingen, dat hebben ze allemaal gemeen. Maar weet je ook welke andere talen je leerlingen nog spreken? Weet je welke taal ze het liefst spreken, in welke taal of talen ze hun vrije tijd spenderen en hoe goed ze zichzelf inschatten in het Nederlands?

Wat en hoe?

Bevraag je leerlingen hier eens over, dat levert interessante informatie op voor het schoolteam. En misschien staat het invullen van een enquête in je leerdoelen?

Maak hiervoor tijd in de klas. Je kan leerlingen individueel bevragen via een enquête in je digitaal schoolplatform of via een ander programma (bijvoorbeeld Google Forms). Je kan er ook een groepsoefening van maken (op papier of digitaal) en er taaloefenkansen aan koppelen.

Bekijk een voorbeeld van een vragenlijst die je kan inspireren.

Extra taaloefenkansen

Binnen de vakken levensbeschouwing of Nederlands kan zo’n bevraging over het taalgebruik leiden tot interessante gespreksstof. Je creëert bovendien ook verschillende taaloefenkansen.

Enkele voorbeelden:

  • Laat leerlingen eerst zelf een aantal vragen noteren. Ze zijn vast benieuwd naar de talen die hun klasgenoten spreken. Verwijs ze pas daarna naar de bevraging. (schrijfkans)
  • Laat leerlingen individueel de bevraging invullen. Ze mogen daarbij maximaal tweemaal een hulpbron gebruiken (woordenboek, uitleg vragen aan de leerling die naast hem zit). (leeskans)
  • Laat leerlingen elkaar in duo bevragen. Voorzie voor taalzwakke leerlingen in een spreekkader. (luister- en spreekkans)

Na het invullen van de vragenlijst

Nadat de leerlingen de vragenlijst invulden, kan je er in de klas heel wat mee doen. Enkele voorbeelden:

  1. Werken met verdeelde informatie: de leerlingen analyseren per groepje een deel van de resultaten en vertellen hun bevindingen aan de andere groepjes.
  2. De leerlingen verwerken hun eigen gegevens in een talenportfolio.
  3. De leraar geeft een les taalbeschouwing waarin één aspect in een aantal talen onder de loep genomen wordt. Hoe gebeurt woordvorming? En beeldspraak?
  4. De leraar gebruikt de resultaten als aanleiding om met leerlingen tot taalafspraken te komen.

Datums